Een club en zijn stadion zijn van oudsher onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het stadion fungeert als thuishaven van de club en vormt daarmee de plek waar supporters samenkomen. Gezamenlijk moedigen de supporters ‘hun’ club aan, elke keer weer in hetzelfde stadion op dezelfde stoeltjes. Desondanks vond midden jaren negentig een kentering plaats in een meer commerciële richting: nieuwe, modernere en uitgebreidere stadions volgden elkaar in rap tempo op. In Heerenveen werd in 1994 de aftrap gegeven voor wat een grootschalige stadionmodernisering zou worden, dertien jaar later (voorlopig) afgesloten door de oplevering van het nieuwe Haagse stadion in het Forepark.
De redenen om te verhuizen naar een nieuw stadion zijn uiteenlopend. Uiteraard speelt de commerciële wedloop, ofwel de eeuwigdurende zoektocht naar meer financiële mogelijkheden, een rol bij de modernisering van stadions. Dat hoeft echter lang niet altijd een wisseling van locatie in te houden. Diverse clubs, waaronder RKC Waalwijk, PEC Zwolle en FC Utrecht, hebben hun oude onderkomen vervangen door een moderne variant op dezelfde locatie. Andere clubs, zoals MVV en FC Emmen, kozen voor een meer stapsgewijze weg naar meer commerciële en daardoor hopelijk meer sportieve mogelijkheden. Zij hebben in de loop der jaren hun stadion steeds een beetje uitgebreid en verbouwd, zonder te verhuizen of grootschalige renovaties aan te gaan.
Een nieuw stadion gaat vaak gepaard met een verhuizing omdat de oude locatie niet langer geschikt zou zijn om een betaald voetbalorganisatie (kortweg BVO) optimaal te kunnen runnen. Daar waar de doorgewinterde supporters het liefst het stadion dichtbij of zelfs in de stad willen hebben, geeft het bedrijfsleven de voorkeur aan een goede bereikbaarheid van het stadion. Ook speelt mee dat een groter stadion lastig in te passen is in de doorgaans compacte Nederlandse steden. Tevens levert een plek aan de rand van of buiten de stad in de regel minder procedures op met derden, zoals omwonenden en lokale bedrijven die het stadion liever niet in hun nabijheid hebben.
Behalve pushfactoren zijn er natuurlijk ook een aantal pullfactoren die kunnen leiden tot een verhuizing van de thuishaven van een club van binnen naar buiten de stad. Naast het eerder genoemde bereikbaarheidsargument zien lokale overheden de lokale BVO vaak als een uithangbord van hun stad. Een locatie in de buurt van een knooppunt van verschillende verkeersstromen is daarom een aantrekkelijke plek.
Ook de clubs zelf zien een herkenbare en makkelijk te bereiken plek vaak wel zitten, de concurrentiestrijd tussen de clubs wordt namelijk niet alleen binnen maar ook buiten de velden uitgevochten: supportersaantallen. Hoe meer voetbalfans er immers voor jouw club kiezen in plaats van een andere club, hoe meer inkomsten je kunt genereren uit bijvoorbeeld kaartverkoop en fanartikelen. De groei van een club begint dus in theorie vaak bij een goed bereikbare, herkenbare en moderne thuishaven, bij voorkeur een die uitbreidingsmogelijkheden biedt voor de toekomst.
Hieronder worden alle clubs die tussen 1994 en 2007 hun oude stadion hebben vervangen voor een nieuwe variant besproken. Per club worden de oude en nieuwe stadions behandeld, alsmede de redenen voor de verhuizing en of die verhuizing heeft geleid tot de gewenste sportieve groei. De ‘stadiontour’ begint in Heerenveen, gaat kriskras het land door en eindigt in een moderne woonwijk aan de rand van Den Haag.
SC Heerenveen: een stadion voor én in de provincie (1994)
Sportclub Heerenveen staat tegenwoordig bekend als de grootste club van Friesland en het sportieve boegbeeld van de provincie. Zo is het echter lang niet altijd geweest. Tot eind jaren tachtig speelde de club in de marge van de Eerste Divisie op het kleine Sportpark Noord. Nadat Heerenveen twee keer wist te promoveren naar de Eredivisie en de toeschouwersaantallen razendsnel stegen, groeide het besef dat de club weleens kon uitgroeien tot een van de vaste waarden van voetballend Nederland.

Om de groei voort te zetten werd het oude Sportpark Noord ingeruild voor het huidige Abe Lenstra Stadion, dat met een aanzienlijk grotere capaciteit en een locatie direct langs de snelweg A32 zou excelleren in bereikbaarheid en groeimogelijkheden voor de club. Door deze stap behoort SC Heerenveen tegenwoordig tot de grootste clubs van Nederland. Dit blijkt uit het bijna altijd uitverkopen van kaarten voor thuiswedstrijden en de wachtlijst voor seizoenskaarten. SC Heerenveen heeft zich ontwikkeld als een soort ‘FC Friesland’ en is op de regio Leeuwarden na overal in de provincie veruit de populairste club. Het nieuwe stadion, zowel de locatie als de timing van de bouw, hebben een cruciale rol gespeeld in de ontwikkeling van SC Heerenveen. Zonder het Abe Lenstra Stadion was een solide Friese subtopper eigenlijk ondenkbaar geweest.
NAC Breda: blikvanger vanuit de Randstad (1996)
Een stuk zuidelijker, bij de Bredase NOAD ADVENDO Combinatie, deed zich een vergelijkbare situatie voor als in Heerenveen. Het op dat moment in de Eerste Divisie acterende NAC speelde tweewekelijks in het kleine onderkomen aan de Beatrixstraat. Deze locatie werd gekenmerkt door veel staanplaatsen en een opvallende constructie die de kleine hoofdtribune bij de rest van het complex hield. Ook in het zuiden groeiden de ambities: Breda is een van de grotere steden van Noord-Brabant en NAC kon altijd rekenen op grote aantallen supporters bij thuiswedstrijden. Het kon daarom niet uitblijven dat de Bredase club het klassieke onderkomen zou verruilen voor een aanzienlijk groter en moderner stadion. Het nieuwe complex is gebouwd langs de A16 en direct naast de spoorlijnen uit West-Brabant en Rotterdam, waarmee het net als SC Heerenveen een duidelijk zichtbare en goed bereikbare locatie heeft gekozen.
NAC liet behalve positieve ontwikkelingen echter ook zien dat een nieuw stadion niet alleen maar zorgt voor een weg opwaarts. Ondanks dat NAC in de Eredivisie consequent uitverkocht (18.000 bezoekers) heeft de club veel te kampen met financiële moeilijkheden als gevolg van de hoge kosten die het stadion met zich meebrengt. In het qua BVO’s overbevolkte Brabant is het vinden van voldoende sponsorgelden een blijvend probleem. Het laat zien dat voorzichtigheid geboden is bij het investeren in een stadion om sportieve ambities na te streven in gebieden waar de commerciële mogelijkheden beperkt zijn. Soms is een ongezonde financiële positie de prijs die betaald moet worden in een poging om afstand te doen van een plek in de sportieve marge van de voetballerij.
AFC Ajax: verhuizen om Nederlands (en Europees) grootste te blijven (1996)
Dat het wereldberoemde en altijd in de top spelende Ajax het zo lang in het oude Stadion De Meer volhield mag op zijn minst opvallend genoemd worden. Met slechts 19.000 plekken vormde dit kleine stadionnetje in de Watergraafsmeer de grote beperkende factor van de club in diens moeilijke strijd om de internationale top van het voetbal bij te kunnen houden. Midden jaren negentig deed Ajax nog volop mee om de Europese hoofdprijzen, dus was het hoog tijd om te gaan verhuizen naar een onderkomen dat vergelijkbaar is met dat van de topclubs in het buitenland. Zo zou het in ieder geval mogelijk worden om topwedstrijden in het eigen stadion te kunnen spelen, aangezien tot dan toe vaak moest worden uitgeweken naar het sterk verouderde Olympisch Stadion.
De Arena, voltooid in 1996, is gebouwd in het stadsdeel Amsterdam-Zuidoost – direct gelegen aan de spoorlijn tussen Amsterdam en Utrecht en goed bereikbaar via het uitgebreide snelwegennet aan deze kant van de hoofdstad. Het stadion is met iets meer dan 53.000 plekken de grootste van Nederland, wat een goede bereikbaarheid meer dan noodzakelijk maakt. Om al die praktische redenen is de Arena behalve thuishaven van Ajax ook de nagenoeg vaste speellocatie van net Nederlands Elftal en de strijd om de Supercup. Tevens vinden er veel internationale wedstrijden plaats – het is één van de speellocaties van het Europees Kampioenschap in 2020. Ondanks alle mogelijkheden die de Arena biedt bleek het voor Ajax om diverse andere redenen niet haalbaar om de strijd in de Europese top bij te benen. Aan het stadion heeft het daarin in elk geval niet gelegen.
SBV Vitesse: evenementencomplex met clublogo (1998)
Dat een stadion lang niet altijd hoeft aan te sluiten aan de sportieve status van de club die er gebruik van maakt, weten ze in Arnhem maar al te goed. Stichting Betaald Voetbal Vitesse zocht in navolging van buurman (en rivaal) N.E.C. de weg omhoog en wilde daarvoor graag meer mogelijkheden hebben dan dat het verouderde stadion Nieuw-Monnikenhuize kon bieden. Tegelijkertijd zocht de stad Arnhem naar mogelijkheden om grote evenementen naar de gemeente toe te trekken, waarmee de rekensom zonder grote moeite gemaakt is: een nieuw multifunctioneel stadioncomplex moest de ambities van zowel club als stad moeten kunnen realiseren.
Het GelreDome is gebouwd tussen 1996 en 1998 en is na de Arena het tweede stadion van Nederland met een afsluitbaar dak. Het stadion is, naar voorbeeld van de andere nieuwe complexen, goed bereikbaar via de zuidkant van de stad en biedt bij wedstrijden van Vitesse plaats aan 25.000 toeschouwers. Met concerten kan door het wegrijdbare veld (het eerste in de wereld) de capaciteit worden opgeschroefd naar maar liefst 41.000 toeschouwers, waarmee het een van de grootste overdekte evenementenlocaties van Nederland is. Dat is echter wel waar het GelreDome het van moet hebben, want voor Vitesse bleek het stadion een stapje te groot. Het is te danken aan de financiële en sportieve steun uit het buitenland dat Vitesse meedoet in de Eredivisie en het stadion dus meer dan halfvol is wanneer de geel-zwarte club in actie komt. Het is dus voor een club altijd belangrijk om te weten waar de grenzen van de ontwikkeling liggen. Een nieuw stadion kan behalve mogelijkheden ook leiden tot beperkingen, zoals onder meer Fortuna Sittard (zie verderop) heeft moeten ondervinden.
FC Twente: verhuizing gevolgd door stapsgewijze ontwikkeling (1998)
In Enschede speelden SC Enschede en later FC Twente jarenlang in het multifunctionele Stadion Het Diekman, gelegen in de gelijknamige woonwijk aan de zuidkant van de stad. Het Diekman is in de decennia dat er werd gevoetbald meerdere malen verbouwd tot er in de laatste jaren een capaciteit van nog maar 13.500 plekken was; in de jaren zestig was dat nog ruim 25.000. Toch werd het stadion wel constant gemoderniseerd, onder meer met overkappingen, businessplekken en skyboxen.
Desondanks werd ook in Enschede de vraag naar een stadion met meer mogelijkheden dan Het Diekman steeds groter. Samen met de grenzeloze ambities van de Tukkers leidde dat tot de ontwikkeling van het Arke Stadion (later De Grolsch Veste), gelegen ten westen van de stad direct naast de spoorlijn tussen Enschede en Hengelo. Bij de opening had het dezelfde omvang als Het Diekman omdat de toeschouwersaantallen bij de club niet aan de grens van de capaciteit zaten – dit bleek een verstandige eerste stap te zijn. Gaandeweg is het stadion uitgebreid naar ruim 30.000 plekken, waarvan het meeste zich op de tweede ring bevindt die aan drie kanten van het veld is gerealiseerd. In Enschede heeft het nieuwe stadion geleid tot een groei van de club naar de Nederlandse subtop – de verdere groei naar de top is echter tot stand gekomen door financiële praktijken die de club op het moment van schrijven in grote problemen hebben gebracht. Het is voor de Tukkers te hopen dat het stadion geen blok aan het been gaat vormen terwijl de club intern gereorganiseerd wordt en daardoor niet meer zomaar aan sportief succes kan denken.
Heracles Almelo: de zoektocht naar stabiliteit (1999)
Heracles was traditioneel de tweede club van de regio Twente, waar de FC die de regionaam draagt de laatste decennia de lakens uitdeelde. Dat is echter nooit een reden geweest voor de club uit Almelo om toe te kijken vanuit de Eerste Divisie. Heracles wilde de het tweede niveau ontstijgen en maakte vlak voor de eeuwwisseling een eerste stap door het kleine stadion aan de Bornsestraat te vervangen door het huidige Polman Stadion. Opvallend is dat het oude stadion al op een goed bereikbare locatie lag aan de zuidoostkant van de stad – de nieuwe locatie ligt iets westelijker aan dezelfde hoofdweg en nabij het station Almelo De Riet.
Enkele jaren na de opening van het stadion begon het balletje te rollen en promoveerde Heracles naar de Eredivisie. Niet alleen dankzij het nieuwe stadion maar vooral dankzij gedegen beleid zonder het nemen van risico’s is de club alweer ruim tien jaar actief in de Eredivisie, een clubrecord. In Almelo is men de nuchterheid zelve: het heeft een aantal jaar het stadion vrijwel moeten uitverkopen voordat vorig jaar is begonnen met een grote verbouwing en uitbreiding van het stadion naar 13.500 plaatsen. Dit alles moet Heracles nog meer stabiliteit brengen om in ieder geval nog tien jaar actief te zijn op het hoogste niveau. Met de financiële malaise bij de buren uit Enschede in ogenschouw genomen misschien zelfs wel als grootste club van Twente.
Fortuna Sittard: een pijnlijke misinterpretatie (1999)
Wie in het huidige decennium denkt aan Fortuna Sittard, denkt vooral aan dat veel te grote stadion waar het tegenwoordig in actief is. Een club kan diens huidige plaats op de ranglijst niet als een zekerheid beschouwen voor de toekomst. Fortuna, een van de huidige drie profclubs in Zuid-Limburg en voortgekomen uit meerdere fusies, was ooit de eerste club die het in 1954 in Nederland nog onbekende principe van ‘betaald voetbal’ adopteerde. De club groeide uit tot een bekende naam in de Eredivisie en kon jarenlang de strijd aangaan met de aartsrivalen en buren van Roda JC in Kerkrade.
De stabiele situatie waarin de club zich midden jaren negentig bevond leidde ertoe dat de club en gemeente de oude Baandert verlieten voor een nieuw en modern stadion buiten de stad. De capaciteit van ruim 12.000 plekken zou verdere groei naar de subtop van Nederland mogelijk moeten maken. Ook het een stapje voor willen zijn van Roda JC, dat eveneens bezig was met een nieuw stadion, speelde ongetwijfeld mee in de keuze voor een dergelijk groot stadion. Het tegenovergestelde van wat werd voorzien gebeurde echter: Fortuna Sittard degradeerde na de eeuwwisseling uit de Eredivisie en kon door de steeds slechter wordende economische situatie in de regio de aansluiting met de Eredivisie niet meer terugvinden. Fortuna zakte diep weg, het stadion werd een last en de club is meerdere malen langs het randje van de afgrond gegaan. In een ultieme poging om Fortuna weer aantrekkelijk te maken in de zwaar beconcurreerde voetbalregio is zelfs een kleiner stadion op dezelfde locatie ter sprake gekomen. Dat Sittard-Geleen en Fortuna met de bouw van het huidige stadion echter te optimistisch hebben gedacht over de economie van Zuid-Limburg, kan geen twijfel over bestaan. De wijze les voor Fortuna is dat je stadion altijd enigszins moet aansluiten op de omvang van je achterland.
Roda JC Kerkrade: toonbeeld van Limburgs grootste (2000)
‘Recht op doel af-Juliana Combinatie Kerkrade’, een oude fusieclub in het uiterste zuidoosten van Zuid-Limburg, speelde jarenlang op het Gemeentelijk Sportpark Kaalheide, gelegen ten westen van de stad bij de wijk Terwinselen. De club deed eind vorige eeuw mee met de grote jongens in het nationale voetbal en mocht regelmatig aantreden in Europese toernooien. De Kerkradenaren hadden echter ook in de gaten dat de krimpende Limburgse economie wel eens een probleem kon worden voor de drie zuidelijkste clubs. Aangezien Fortuna Sittard al bezig was met een nieuw stadion en MVV aan het moderniseren was geslagen, kon men in Kerkrade uiteraard niet achterblijven in de strijd om de beste van Limburg te blijven.
Daarop werden plannen gemaakt voor een bijzonder groot en modern stadion op het bedrijventerrein Parkstad, op een steenworp van de Duitse grens aan de zuidkant van Kerkrade. Net na de eeuwwisseling werd het Parkstad Limburg Stadion geopend en kon Roda JC verder ontwikkelen. Dat bleek een goede zet te zijn in de regionale Limburgse strijd: Roda is op het moment van schrijven de enige Limburgse ploeg op het hoogste niveau, wat mede te danken is aan de bouw van het ‘PLS’. Het is echter ook voor Roda steeds moeilijker gebleken om aan te kunnen haken bij de rest van Nederland, gezien de moeite om sponsoren aan de club te binden. Dat bemoeilijkt op diens beurt de zekerheid van het kunnen betalen van de stadionhuur. Het blijft daardoor, ondanks dat verhuizen een juiste beslissing was en Roda de dominerende club is in Zuid-Limburg, lastig om in deze uithoek van het land een club gezond te onderhouden.
FC Groningen: de ‘Groene kathedraal’ (2006)
FC Groningen, voortgekomen uit de amateurclub GVAV, speelde decennia achtereen in het klassieke Oosterpark Stadion, gelegen in de gelijknamige wijk midden in de compact opgebouwde stad. De Groningers deden sinds de jaren tachtig bijna altijd mee aan de Eredivisie en behaalden daarin behoorlijke resultaten. In het hoge noorden zijn (net als in het verre zuiden) de financiële mogelijkheden echter beperkt. Het Oosterpark Stadion gaf gezien zijn ligging en leeftijd eveneens zijn beperkingen. De autoriteiten en de club vonden het daarom na de eeuwwisseling hoog tijd worden om uit te kijken naar een nieuwe speellocatie voor de ‘Trots van het Noorden’. Het verliezen van de aansluiting met de rest van het land was immers het laatste wat men in de Martinistad wilde – als men voetbal in de Eerste Divisie wilde zien, ging men maar naar Veendam, zo was de gedachte.

Het nieuwe stadion, met de moderne en vanuit voetbalperspectief gezien optimistische naam Euroborg, is qua ligging het tegenovergestelde van het Oosterpark Stadion: buiten de stad, bereikbaar vanuit alle richtingen over de weg en via openbaar vervoer. De locatie is echter vooral uniek omdat het vanuit grote delen van de stad nog steeds makkelijk te bereiken is, met de fiets en zelfs met de benenwagen. De Euroborg biedt de club een veelvoud aan commerciële mogelijkheden ten opzichte van het klassieke oude stadionnetje en de fans van ‘de FC’ zijn bijzonder trots op wat zij ook wel de Groene Kathedraal noemen. De prestaties zijn na de verhuizing eveneens omhoog geschoten: op één matig jaar na deed de club consequent mee in de subtop en wist het in de afgelopen jaargang met de nationale beker zelfs de eerste grote prijs uit de geschiedenis binnen te slepen. FC Groningen is wat dat betreft een uitstekend voorbeeld van hoe het wel moet en, hoewel men het in de stad waarschijnlijk liever niet wil horen, het best vergelijkbaar met het succesverhaal van SC Heerenveen.
AZ Alkmaar: eerst ontwikkelen, dan verhuizen (2006)
In Noord-Holland liep het allemaal net wat anders dan in veel andere steden van het land. Daar waar in veel gevallen een nieuw stadion een grote trigger moet zijn om te groeien, was in Alkmaar het huidige stadion langs de A9 juist een gevolg van ongekend grote successen. Alkmaar-Zaanstreek speelde decennialang in de knusse maar piepkleine Alkmaarderhout toen het in handen kwam van zakenman Dirk Scheringa. Hij zorgde met zijn financiële mogelijkheden voor een club die bovenin de ranglijsten meedeed en AZ zelfs grote wedstrijden op Europees niveau liet winnen. Dat maakte een verplaatsing naar een nieuw en modern onderkomen noodzakelijk, waarop in 2006 het huidige stadion (17.023 zitplekken) in gebruik is genomen. AZ groeide verder en behaalde enkele jaren geleden zelfs de landstitel, waarna het imperium van Scheringa echter in elkaar stortte en de club even roemloos ineen leek te storten. AZ bleef dankzij de successen uit het recente verleden, voortgekomen uit de gegroeide mogelijkheden door het nieuwe stadion, echter overeind. Het kan zich in het huidige post-Scheringa tijdperk zelfs een stabiele subtopper noemen. Dat is iets wat in de oude Alkmaarderhout nooit mogelijk was geweest.
ADO Den Haag: een breuk met het verleden in een nieuw onderkomen (2007)
De voetbalsport heeft altijd al een moeilijke relatie gehad met de stad Den Haag. Veel successen zijn er niet geweest en door de sterke concurrentie in de Randstad kwam een topclub nooit echt van de grond. Tel daarbij grote problemen met hooliganisme in de jaren zeventig en tachtig op en er ontstaat al gauw een bijna onwerkbare situatie. Toch is Den Haag net zo’n voorbeeld waarbij een nieuw stadion, zij het met de grootst mogelijke moeite, uiteindelijk de juiste uitwerking heeft gehad.

ADO speelde sinds de jaren twintig midden in de stad in het Zuiderpark. De gemeente wilde echter graag meedoen met de concurrentie: waar Amsterdam, Rotterdam en Utrecht allen een meer of minder succesvolle Eredivisieclub ‘bezaten’, moest men in Den Haag het doen met een vervallen profclubje dat pendelde tussen de twee divisies. Een nieuw stadion moest leiden tot een nieuwe sportieve impuls en een terugkeer naar de gevestigde orde van Nederland. ADO als uithangbord van de stad met een stadion direct naast het grootste verkeersknooppunt was wat de beleidsbepalers in gedachten hadden, en zo geschiedde: in 2007 verruilde ADO het oude Zuiderpark (10.500 plekken) voor het huidige Kyocera-Stadion (15.000 plekken). Dat ging echter niet zonder problemen: een samenloop van sportieve wanprestaties en continue financiële moeilijkheden leidde in het eerste jaar in het nieuwe onderkomen bijna tot de ondergang van de club. Een reddingsplan van een externe geldschieter bracht de organisatie weer op de rails. Inmiddels ontwikkelt de club zich stabiel en moderne veiligheidsmaatregelen zorgen voor een breuk met het rumoerige verleden. Wat er echter gebeurt als de sportieve prestaties wederom tegenvallen valt nog maar te bezien: de concurrentie in de regio, met name vanuit Rotterdam, blijft de grootste knellende factor voor de enige profclub die de residentiestad rijk is.
Conclusie
Veel clubs zien het als de grote volgende stap in hun ontwikkeling: een nieuw stadion. Moderne faciliteiten, meer ruimte voor supporters en een aansprekende locatie moeten de club helpen om dichterbij de nationale en internationale top van de sport te komen, of om daar juist te blijven. Dat dat niet altijd goed gaat, bleek uit de verschillende richtingen waarop de diverse clubs zich hebben ontwikkeld na hun recente verhuizing. In Heerenveen en Groningen bleek het nieuwe stadion een geweldige stap voor de ontwikkeling van de club, terwijl in Breda en Sittard de gevolgen een stuk minder rooskleurig waren. Een nieuw stadion is dus, behalve een grote kans als het goed gaat, ook een enorm risico als het minder voortvarend gaat met de club. De toekomst zal daarom uitwijzen of de nieuwe geplande stadions in Leeuwarden en Venlo een goed keuze zullen zijn.